Zwembadliefde

Zwembadliefde

Mooi gelegen tussen de bossen, omgeven met HERAS hekwerk, voorzien van chloorhoudend water: het zwembad van mijn geboorte-en woonplaats toen. Wie had dat ooit gedacht, wie had zoiets kunnen voorzien? Niemand. Ook ik niet, toen ik op 18 mei 1964 aan dat zwembad op de ligwei voetbalde. 

Met mijn schoolkameraden had ik de voorbereiding op het eindexamen M.U.L.O. onderbroken om van die lentedag te genieten. 

Daar zat ze met haar vriendinnen. Met kaarsrechte bruingebrande rug en parelwitte tanden, waar toen nog geen haren op stonden. Ze sprak mij aan, zonder iets te zeggen. Ik viel op haar, terwijl ik bleef staan. Ik was kapot van haar, terwijl ik me springlevend voelde. Ik kaatste haar soms de bal toe en verwachtte ‘m terug. 

Ik voelde dat ze naar me keek en ik ging me uitsloven. 

Als keeper maakte ik zweefduiken, waar Frans de Munck een puntje aan kon zuigen. 

Alleen dook hij altijd naar de bal, ik dook zomaar. Mijn billen waren afgeschaafd en groen, maar ik scheen haar te amuseren. 

Mijn aandacht werd even afgeleid, toen er een aanval op mijn doel werd geopend. Ik concentreerde me op het schot en had ‘m klemvast. 

“Goed zo, Rinus, prima,” riepen mijn ploegmaten en gaven mijn schouderkletsen op mijn blote in zweet gedrenkte huid. Ik schopte de bal uit, maar hij kwam verkeerd op mijn voet. Ik wilde nog waarschuwen, maar ik was te laat. 

“Klats,” klonk ‘t, recht in ’t gezicht van mijn fan. 

“Au, verdomde boerenlul, kijk toch uit,” riep ze. Ze pakte de bal en schopte ‘m over de afrastering. 

“Ik, ik…ik kon er niets aan doen.” 

Dat was waarschijnlijk ’t einde van mijn kans. 

“ ’t Is jou schuld, Rinus, jij moet ‘m maar gaan halen.” 

“Ja, Okéé okéé. Ik ga ‘m wel halen.” 

Ik keek nog even naar ’t meisje, maar ze had de rug naar ons toegekeerd. 

Gosjemeine ( of: mijne) moest ik die rotbal nog halen ook. Via de in-uitgang helemaal omlopen. 

Tjonge, wat speet ’t me. Schuchter liep ik toch even naar haar toe, tikte haar op de schouder en vroeg hees: “Hé, zal ik voor jou ook een ijsje meebrengen?” 

Ze keek me een tijdje aan en zei: “Ja, graag.”

“Joepie,” schreeuwde mijn hart en ik holde naar een van mijn vrienden. 

“Jan, geef me zolang een piek, joh, ik heb geen stuiver bij me. Krijg je vanavond terug.”

Ik nam de piek aan en liep zo hard ik kon naar de uitgang. Ho, rustig aan op die blote voeten, want buiten de poort was een grindpad met van die scherpe steentjes. 

Na een minuut of vijf als een kieviet over de weg te hebben gehuppeld kwam ik op de plaats waar de bal ongeveer moest liggen.

Ah, daar was ie. Midden tussen de brandnetels en braambessenstruiken.

Eigenlijk had ik bar weinig zin om ‘m te pakken, maar ik hoorde mijn vrienden schreeuwen en zag ze wijzen: “Daar, daar ligt ie, Rinus.” 

Ook ’t meisje keek naar me. Dat gaf de doorslag. Ik beet op de tanden en schoorvoetend begaf ik me in het struikgewas. 

Een masochist zou geroepen hebben: “Heerlijk, heerlijk,” maar ik baalde als ’n stier. 

Plotseling voelde ik geen grond meer onder de voeten. Na ’n halve meter pas weer. 

Door de dichte begroeiing had ik de greppel, die tussen mij en de bal lag niet gezien. Ik zond een tiental verwensingen naar degene, die ik verantwoordelijk stelde voor de stoffering van onze aardbol. Ik worstelde en kwam boven. Een tak sloeg me recht op de neus en de doorns plaatsten hun handtekeningen op alle blote delen van mijn lichaam. Mijn benen gloeiden tot ver boven de knieën van de brandnetelsteken. Nog net op tijd zag ik het verroest stuk prikkeldraad recht voor me. Onze bal had de ronde vorm  verloren. 

“Hij is lek,” riep ik, terwijl ik het eivormig voorwerp van de prikkeldraad aftrok en omhoog stak. 

“Oh, joh, laat maar liggen, joh.” 

Teneergeslagen en zwaar gehavend aanvaardde ik de terugweg. Onderweg realiseerde ik me, dat ik met lege handen stond. Mijn gulden. Nondeju waar is mijn gulden. Door de val in de greppel had ik ‘m losgelaten natuurlijk. Nou, die ging ik toch écht niet meer zoeken. Dan maar géén ijsje voor ’t meisje. Jammer. Ik hipte weer terug over de grindweg, maar nu zag ik eruit als een aangeschoten duif in plaats van ‘n kieviet. Kreeg ik nog ruzie bij de kassa omdat ik er niet in mocht. 

“Mevrouw, ik heb mijn kleren nog hier in de garderobekast hangen, ik ben al hier geweest. Ik heb ’n abonnement.” 

Er vormde langzaam een file van mensen achter me die binnen wilde. 

“Nou, laat dan direct je abonnement maar eens zien.” 

Hé, hé, eindelijk. Krabbend aan de onderbenen poetste ik de plaat. Ik liep naar mijn kleren en passeerde iemand die ik kende. Toen ik omkeek was ie echter al verdwenen. Ik pakte uit mijn broekzak mijn…..

“Hé, hé, wat moet dat daar?” 

“Ik moet even mijn abonnement hebben.”

“Die zul je in míjn broekzak niet vinden, jochie,” zei de man. 

Verrek, hij had gelijk. 

De man had precies dezelfde broek als ik, óók ’n groene, maar dan in ’t bruin. 

“Sorry, hoor, meneer.”

“Ja, zakkenrollen, hé?” De rest van mijn gezicht nam dezelfde kleur aan als mijn neus. Gauw zocht ik in mijn eigen broek en viste het kaartje met pasfoto uit m’n kontzak. 

Haastig liep ik terug naar de kassa, de man, die me nog steeds wantrouwend aankeek, ontwijkend.  Precies op dezelfde plaats als daarnet zag ik weer die jongen. Ik wilde naar ‘m toelopen, maar hij kwam al naar mij toe. Precies tegelijk riepen we: “Hallo, en toen zag ik pas dat ’t mijn eigen spiegelbeeld was. 

Tjonge, jonge, wat zag ik eruit. De klap van die tak op mijn neus was echt goed aangekomen, en mijn hele lijf zat onder de schrammen. 

Het was rustig aan de kassa en gaf mijn abonnement af. 

De dame bekeek mij en de foto. Nog eens, nog eens. 

“Je zou ’t kunnen zijn, als ik die dikke neus en dat blauwe oog wegdenk,” zei ze. 

Toen vertrok haar gezicht in een verliefde glimlach. Ik wilde ook best verliefd glimlachen, maar zag op tijd dat die blik niet voor mij was bedoeld, maar voor de badmeester die achter me stond. 

“Heb je even tijd, Anna?” vroeg hij en aan zijn manier van kijken kon ik zien, dat de gevoelens wederzijds waren. Zonder iets te zeggen gaf ze mij de kaart terug en gebaarde, dat ze me liever kwijt dan rijk was. Samen verdwenen ze in de kassa. Ik poetste dezelfde plaat als even van tevoren en iemand achter me gleed er over uit, die kon mooi voor niks binnen, de mazzelpik. 

Alvorens ik terugliep naar de ligwei spoelde ik me onder de douche even af. Mijn maten waren al weer aan ’t voetballen, terwijl een jochie van ’n jaar of acht er huilend bij stond te kijken. Ze hadden ‘m de bal ontfutseld met de belofte, dat ie mee mocht doen, maar tekens als ie in de buurt van de bal kwam liepen ze, duwden ze of schopten ze ‘t manneke onderuit, de gluiperds. 

“Sorry,” zei ik, maar m’n laatste gulden ben ik in de bosjes verloren.”

“Oh, geef niet, hoor,” zei ze vriendelijk. 

“Ik lust toch geen ijsjes.”

En toen ik me naast haar handdoek vleide, zei ze: “Het spijt me van daarstraks. Ik was zó geschrokken van die rotbal.” 

“Oh, geef niet hoor,” lachte ik, “die bal is toch kapot.”

“Goh, wat zie jij eruit,” zei ze, terwijl ze met haar zachte vingertoppen de strepen aanraakte, die de braambessen struiken hadden veroorzaakt. Een siddering ging door mijn hele lijf en even voelde ik wat de badmeester gevoeld moest hebben, vóór hij de kassa kraakte. Ik ging op mijn buik liggen, om niet met die gevoelens te koop te lopen. 

“Waar lig jij?” vroeg ze. 

“Hier.” Antwoordde ik verbaasd. 

“Nee, dat bedoel ik niet, met je handdoek?” 

“Oh, daarginds ergens, maar vind je ’t goed dat ik mijn spullen even ga halen en hier kom liggen?”

“Okay, als je dat wilt, leuk.”

Ik stond op. 

“Zo terug.”

Ik zette ’n sprint in. Ik voelde haar ogen in mijn rug. Ik struikelde over een rondkruipende baby en viel in de armen van diens moeder.

“Zo, zakkenroller, wil je nu mijn vrouw ook nog lastigvallen?”

De man-uit-de-garderobe greep me bij m’n broeksband. Dat was de tweede valse beschuldiging, die ik naar mijn hoofd kreeg. 

“Laat me los,” schreeuwde ik, direct scheurrrrrrrrrrrttttt…….”

Te laat. Het elastiek knapte. 

“Is dat jouw vrouw?” vroeg ik, terwijl ik met beide handen mijn broek ophield.

“Als dát jouw vrouw is, waarom stond jij dan net in één badhokje met de garderobe-juffrouw?”

“Wat????? Jij??????, met die slet van de garderobe?”

Meer hoorde ik niet. Mijn enige redding zou ’t water kunnen zijn en daar rende ik ook, de broek omhooghoudend, naar toe met de woedende man op mijn hielen. Over mensen, tegen mensen, mensen ontwijkend, maar ik bleef ‘m voor. Een rush door het koude voetbad was mijn redding. De man schoof er in uit en gleed met zijn hoofd tegen de douche. Ik dook. Zo, mijn achtervolger was ik kwijt…….mijn broek ook. 

Daar lag ik, in het diepe. Zonder broek, zonder diploma, want dat krijg je niet als je niet kunt zwemmen. 

Even mijn handdoek halen, tjongske, jonge. 

Ik spartelde als een hond om boven te blijven. Op de badmeester hoefde ik niet te rekenen. Die handhaafde het principe: “Vermaken gaan voor zaken.”

Hoe het verder afliep kan ik de volgende keer pas vertellen. 

Maar één ding kan ik je vertellen: Liefde houdt je drijvende. 

Ook leuk om te lezen

Lente

De zomer is alweer in het land. Tijd om ’n terugblik te werpen op mijn favoriete seizoen: de lente. Mijn 11e lustrum is ook weer

Tussen de rails

“Gaat zo’n trein hard, pap?” Dat was één van de vele vragen die ik moest beantwoorden daags voor ons vertrek. We hadden de kinderen beloofd

Meer lezen?

Download mijn boek: Levensloop van een Muzikant