Het is rond half vier in de middag als de docent besluit ‘n kopje thee met ‘n stuk aangebrande pizza te nuttigen. Voor mij mooi de gelegenheid, om conform afspraak “de Ronald” even te bellen en te vragen waar hij zich rond vijf uur zal bevinden zodat ik mij daar naar toe kan laten vervoeren om mij bij de club te kunnen aansluiten. Tenslotte was ik al in Amsterdam in het WTC voor ‘n cursus. In m’n nieuwe mobieltje (‘n NEC N223i met i-mode) zoek ik het nummer in het persoonlijke telefoonboek. 06-22428366 piept het ding.
“Ronald.”
“Ha, menneke, met mij, waar zullen we elkaar ontmoeten?”
“Wij zijn rond half zes bij het monument op de Dam, okay?”
“Okay. Houdoe.” Kort maar duidelijk met het oog op m’n beltegoed.
Ik vraag aan ‘n mevrouw van de catering hoe ik op ‘n slimme manier vanaf station Zuid WTC naar de Dam kan reizen. Zij legt mij uit dat ik het beste de tram kan nemen. Lijn 5. Ik bedank haar vriendelijk en zeg daarna pas dat ze de pizza’s te lang in de oven heeft laten liggen en dat ze zo taai waren als geperst karton. Na nog ‘n uurtje zwoegen kwam het verzoek de PC’s af te sluiten. Ik koop ‘n strippenkaart bij het loket en begeef me naar het tramperron. Het is er druk. Het heeft daar veel weg van station Den Bosch bij het inhalen van prins carnaval. Reizigers met keppeltjes, hoofddoekjes, tulbanden, baseballcaps, piercings, kettingen, oversized broeken met het kruis tussen de knieën en tattoes. En niemand lacht. Hier en daar ‘n autochtone Nederlander, maar daarvoor is het ook nog te vroeg, die zijn aan het werk. Regelmatig waarschuwt men via de luidsprekers voor zakkenrollers, dus hou ik de hand stevig op de knip. Na de invoering van de euro doe ik dat al maar nu ook nog ‘ns letterlijk.
Ah, de tram. De voorste stoelen zijn vrij. Naast mij komt ‘n mooi klein zwart meisje zitten. Als we even rijden vraag ik haar:
“Juffrouw, zou je mij kunnen zeggen wanneer ik eruit moet? Ik moet op de Dam zijn.” Het meisje kijkt mij aan of ik buitenlands spreek en haalt de schouders op. Blijkbaar nog geen inburgeringscursus gehad, denk ik. Bij de eerstvolgende halte stapt ze uit. Knikt mij vriendelijk toe en steekt haar middelvinger op. Okay, denk ik met ‘n gerust hart. Die komt er wel.
De chauffeur, of machinist, of-weet-ik-hoe-zo’n-man-genoemd-wordt zegt:
“Ik waarschuw wel.”
“Paleis de Dam!” zegt de chauffeur, of machinist, of-weet-ik-hoe-zo’n-man-genoemd-wordt. Ik passeer ‘n kermis als ik naar het monument loop. Ik kijk verbaasd naar de levensgevaarlijke attracties. In mijn tijd was de zweefmolen het meest gevaarlijk. Ook de botsautootjes betrad je niet zonder enig risico, want die wilden nog wel ‘ns omkiepen of onder stroom staan.
“Alle duiven op de Dam, shalalalie, shalalala,” fluit ik en herdenk daarbij Hermien. Groepjes jongeren staan maar wat te lummelen en aan hun kont te krabben. Japanners maken foto’s van mij en gezinnetjes strooien zaad op de klinkers, waarop de rondvliegende duiven meteen reageren. Ik moet regelmatig bukken om “The Birds” te ontwijken. Ik bel Ronald even om te zeggen, dat, als ze ‘n hoop duivenstront zien, ik daar waarschijnlijk onder sta.
Ja, daar zijn ze. Ik sluit me bij de groep aan en volg die naar de Condomerie. Ik heb niet zo veel zin om daar mee naar toe te gaan, want zulke zaken hebben we in Nuland drie. Saskia en Patrick (hebben waarschijnlijk partners met – of hebben zelf- wisselende contacten) kunnen moeilijk ‘n keuze maken en ik heb dorst. Rien ook. Daniëlle ook. Corstiaan ook en Natasja, heel erg, ook. Na alle smaken geproefd te hebben, na de varianten met ribbels, noppen, geitenharen en andere uitsteeksels betast te hebben, gaan beiden tot koop over. Bij het verlaten van de winkel doet men meteen de deur op slot. De omzet is binnen.
“Waarom nou 364 en geen 365?”, vraag ik Patrick.
“Je denkt toch zeker niet, dat ik het elke dag doe?”
Op naar de kroeg. In polonaise, luid hand-in-hand-kameraden zingend, (not done in Amsterdam) betreden we ‘n donkerbruin café. Het bier smaakt uitstekend. Na drie kwartier genoten te hebben van muziek met ‘n hoog Froger-, Alberts- en Hazesgehalte, zwalken we naar het restaurant, annex dancing. Ik heb honger. Leuk om al die collega’s van andere kantoren weer te zien. Het valt mij op dat het bedienend personeel bijzonder donker is geschminkt. De service is, onder het wakend oog van de opperober, die het wel erg nauw ziet, uitstekend. Het eten is goed en er is genoeg. Intussen danst men twaalf treden lager op gouwe ouwe muziek. Leuk, maar niemand vraagt mij en als ‘n verdord muurbloempje neem ik nog maar ‘n pilsje. Dat verdorde is zeker niet te wijten aan het tekort aan vocht, daar zorg ik wel voor als het voor niks is. In één wandelgang hoor ik dat Carré is bezocht en dat dat zeer interessant is. In ‘n andere wandelgang hoor ik weer dat het Rembrandthuis is bezocht en dat dat zeer saai is. In de brandgang hoor ik dat iedereen naar de wallen is geweest en dat sommigen dat zeer leuk maar anderen dit shockerend vinden. Ook kwam mij ter ore dat het uurtarief van een prostituée hoger ligt dan het tarief van een advocaat en dat die branche geen debiteurenadministratie kent. Alles handje contantje. Kortom ‘n leerzame dag vooral voor mensen die nog nooit in Amsterdam zijn geweest.
Drugsdealers, dak- en thuislozen, coffeeshops, hoeren, junks en Ajax ten spijt zing ik uit volle borst: “Geef mij maar Amsterdam.”
Ik denk wel dat ik namens velen spreek als ik de uitjescommissie hartelijk dank voor hun inzet en creatieve ideeën. Toch moet mij ‘n kleine opmerking van het hart. De commissie lekt. Niemand maakt mij wijs dat het tóeval is dat juist op 17 oktober in Rosmalen ’n politiecontrole wordt gehouden.
Aar die Dabbeljoe.