Het was maandagavond. Op school was ik niet echt geconcentreerd geweest die dag. Mijn eerste gitaarles was aanstaande. Spannend. Mijn vader had een riem aan de hoes gemaakt, Zo hing ik het-voor-mij-grote-ding op mijn rug, zodat ik beide handen aan het stuur kon houden. Ik was tenslotte maar een klein manneke. Bij binnenkomst werd ik hartelijk welkom geheten door de vrouw van Frans. “Hij zit in de kamer,” zei ze. “Lust je ook een kopje thee?” “Ja, lekker,” antwoordde ik verlegen maar voelde me meteen op mijn gemak.
Ik hing m´n jas op, pakte mijn gitaar uit en liep de kamer in waar Frans zat te spelen. Ik keek mijn ogen uit en genoot van de klank van zijn instrument. Hij gaf me een hand en wees me naar een stoel.
Frans legde de onderdelen van de gitaar uit. Stemmechanieken; hals met fretten; klankkast en klankgat. Hij vroeg of ik mijn stemfluitje bij me had. Dat had ik en we gingen stemmen. Eerst de dunste snaar: de E. Ik blies op de hoogste E en draaide net zo lang aan het mechaniek tot de snaar hetzelfde klonk als het fluitje. Daarna de B; G; D; A en de dikke E. Klaar.
Frans deed voor hoe ik de vingers van m´n linkerhand moest zetten voor het C akkoord. “Je vinger niet op de fretjes, het liefst er vlak vóór. Dan klinkt de toon het beste.” Nou dat viel verdomme niet mee met m´n kleine handjes. Zo kreeg ik ook het D en G akkoord. M´n vingertoppen begonnen al behoorlijk pijn te doen en ik kreeg kramp in mijn rechterhand van het vasthouden van het plectrum.
Mijn eerste les zat er op. Ik kreeg de akkoordenschema´s op papier mee naar huis om te oefenen. En dat deed ik. Uren achter elkaar en verdomd, de maandag erop keek Frans tevreden naar het resultaat. Mijn vingers deden steeds minder pijn (eeltvorming) en met mijn rechterhand hield ik het plectrum niet meer zo krampachtig vast. Oefening baart kunst.
Dinsdagmiddag vier uur. In plaats van naar huis te fietsen moest ik naar het patronaat. Het koor.
Samen met Christ van de Westelaken (jongenssopraan) gingen we naar de eerste groepszangles o.l.v. de heer Felix. De hoge en lagere stemmen werden gescheiden en om beurten zongen we toonladders. Doooo, reeee, miiiie enz. Daarna gezamenlijk de canon: Vader Jacob, slaapt gij nog. (´t Was maar goed dat ie nog sliep.)
Wordt vervolgd……….