Alvorens de stop ten einde loopt (?) probeer ik nog m’n chocolade letter te verpatsen. De U is gunstig gebroken in ’n I en ’n J. Ingrid ziet die I wel zitten, maar wil graag met ’n puntje. Als ik zeg dat ze dat er zelf wel aan kan zuigen is haar interesse over. Met de J probeer ik Janny over de streep te trekken, maar het haakje is te klein. Dus deponeer ik mijn handelswaar maar in een poubelle (van Dale) Wat ’n prachtig woord voor ’n vuilnisbak. (Na enig research in m’n praivit bieb valt mij op dat poubelle vrouwelijk is en vuilnisbak mannelijk. Vrouw-onvriendelijk volkje, die Fransen. But hoe kèrrrs.) Gauw loop ik nog even naar Angelique om haar te vragen waarom ze niet met de wagen van Dave is meegegaan. “Waarom ben je niet met de wagen van Dave meegegaan?” “Die zit vol met bezems,” antwoordt ze en laat zich gewillig door ’n loader van ’n ter plekke aanwezige boer op de bus tillen. Dan ziet ze meer. We sjorren haar stevig vast. “INSTAPPEN” schreeuwt de meester. Ik kon niet horen welke, want het stikt ervan bij ons op de zaak. (thuis hoor ik meteen of het de hond is die blaft.) Er werken zelfs meesteressen bij ons.
“God weet wat er nog meer in Dave’s auto ligt,” denk ik met een joy forever.
Allen weer gezeten. De bus weer door ’n bijzonder uitgeslapen chauffeur gestart en karren met die hap. Ook Davy’s on the road again (Manfred Mann’s earth band). Nou, ik moet zeggen: ’t gaat vrij lekker tot voorbij het eerste viaduct. Korte stop op de uitvoegstrook en de verfrommelde Angelique toch maar weer achter de bus gehangen. Gezellig kletsen over ouwe uit-de-sloot-gehaalde koetjes en verdronken kalfjes met Carin en over weer noch wind met diverse andere dames. Echter geen van hen wil hun slaapplaats met Dave ruilen. Nou, dat is jammer want dáárover stond niets in het reglement mijner geliefde. Dat wordt standje “snurk” vannacht. ( dat wordt | | | | i.p.v. / | | \ ) Nee, er zal geen rij voor mijn deur staan vanavond, zoals ’s morgens achter mij bij ’t koffieautomaat als ik twee grote mokken sta te vullen. We zijn in Parijs. Wat later dan gepland, dus onze excursie zal kort zijn. We lopen langs de Seine en ik geniet van het water. “Toch ’n stuk natter dan bij ons,” zeg ik, maar ik krijg geen reactie. Misschien is dat ook maar verbeelding. Je bent tenslotte geen uren te vroeg uit je nest gekomen om hetzelfde water te zien als dat van de Dommel. Nee. ’n Klote schilderijtje van Blokker bij mij thuis wordt ’n meesterwerk in het Louvre. Dat zíe je dan zo. Gewoon als excuus voor de pijn in je kont van ’t lange zitten. In looppas gaan we door de Notre Dame. Pieter voorop. Dorst!! We ploffen neer op het terras wat ik nog kende. Het zonnetje schijnt, we bestellen en hebben lol tot de rekening komt. Pieter rekent (EUR 4,= per consumptie) en rekent af. We lopen richting het restaurant waar wij het diner zullen nuttigen. Ik mijd elk “parijzenaartje.” >ik ben namelijk ooit tegen ’n “amsterdammertje” opgelopen. Zó hard, dat de X X X in m’n liezen drie weken later nog te zien waren. Ik heb ’n maand lang als ’n integere pastoor moeten leven. ’t Was zó erg dat ik op ’t toilet moest roepen: “kom er maar uit, lafaard, ’t is maar voor ’n plasje.” =. Begrijpen jullie mijn afkeer, mijn haat, mijn rancune, mijn ontembare woede jegens paaltjes?? HALLO?? Fijn. Bénedict let niet zo goed op en kneust een paar ribben. Onderweg moet Moniekske nog even pinnen. Theo (haar man) is er niet bij dus ze haalt de hele kast leeg. “Voor de kleinkinderen,” zegt ze blozend, als ik vraag of ze een bod gaat doen op de Eifeltoren. We hebben nog tijd zat. “Happy hour.” Vertelt ‘n bord voor de Ierse Pub. Gelukkig. Nu kunnen we ’n uur betaalbaar drinken en gaan binnen. Sacre Coeur wat een lol zeg. In Parijs, in een Ierse pub met ‘n literpul Duits bier Nederlandse bakken vertellen. Dan ben je internationaal goed bezig. Je kunt met gemak ’n tennisarm oplopen van die zware pullen. Medisch gezien hoef je daar niet persé voor te tennissen. Je kunt ook ’n voetbalknie oplopen terwijl je nooit voetbalt, ’n geslachtsziekte zonder ooit te slachten, of ’n zweepslag zonder SM te bedrijven.
“We vatten ur nog inne.” De afstand naar het toilet wordt steeds groter. Na zes liter bier slalom je. “Zeer modejne weecees hebben ze hier,” merk ik na de vijfde kleine boodschap op.
“Hoezo?” “Telkens als ik de deur open doe gaat automatisch het licht aan en als ik klaar ben en de deur weer dicht doe kan ik zien dat ’t licht weer automatisch uit gaat.”
“Kom, we gaan,” zegt Martijn ’n beetje paniekerig. “Waarom opeens zo’n haast?”
“Je hebt in die grote koelkast daar staan zeiken, man.”
“Okee, moeve.” We lappen (ook inwoners van Noord-Skandinavië), betalen en zwalken onder het lallen van een Augurks liedje naar het restaurant. Daar kan ik heel kort over zijn. We worden zó snel bediend, dat in ’t keelgat de pommes frites met de uiensoep worden gemengd om vervolgens tezamen met de pudding het strottenhoofd te passeren. De wijn smaakt uitstekend en mengt zich redelijk met de halve emmer bier die ik al op heb. (Als de dames dan geen interesse tonen, dan ga ik maar met ’n stuk in m’n kraag naar bed.) De muzikanten ratelen hun 33 toeren-repertoire op 45 toeren af. (denk Smurf.) Het personeel veegt ons buiten. Velen van ons dragen buiten hun stoel over aan de volgende groep bezoekers. Op naar de metro. Kitty is Parijsofiel dus we stappen uit waar zij gebiedt. Un pont te ver? (pont (frans) = brug, terwijl een pont (ned) een veerboot en juist géén brug is. Verwarrend. Het wordt tijd dat we over gaan op de euro.) Kortom, we moeten nog ’n eind lopen. Follow the leader. (WH). Dan Toos, schuin daarachter ik, daar weer achter de rest van de lafaards die het wilde nachtleven van Parijs niet aan durven. Als door de bliksem getroffen valt Toos voorover. Zomaar. (Is er toch nog een vrouw voor mij gevallen) “Dave bellen,” kwam het eerste in mij op. “Die heeft de bezemwagen, kan ie Toos bij mekaar vegen.” Maar de gevallen vrouw krabbelt al weer overeind en het trottoir is niet beschadigd. (Drank maakt deze keer niet zoveel kapot, dus.) Allen kijken mij aan, maar ik ben onschuldig. Pootje lichten vind ik zo’n laffe streek. We zijn er. We melden ons bij de balie onder auspiciën van Astrid. We krijgen ’n kamer toegewezen. ’n Elektronische sleutel (soort pinpasje) wordt ons overhandigd en we zoeken naar de bagage. Ik heb met Dave afgesproken dat ik wel open zal doen als hij op de deur klopt. Ik leg m’n schone goed al klaar voor morgen. Verwijder m’n make-up, was me, trek ’n nacht-T-shirt aan, pak Joost Zwagerman’s “Vals Licht”, kruip in bed, sla het boek open, lees twee regels, sla het boek weer dicht, leg het op het nachtkastje, maak het leeslampje uit (”Geen Licht”)en val in slaap. “Klop, klop.” Ik weet even niet waar ik ben. Och, ja, da’s Dave en dat klopt.
“Hoi.” (2x) Dave vertelt nog iets over ‘n politie. Het dringt niet helemaal tot me door, maar ik denk wel aan het briefje van m’n vrouw. “Truste.” (2x)
Ik wil nog wel vertellen over Euro Disney, maar ik weet niet of dat wel mag van de redactie.
Aar die Dabbeljoe.