“Sakker, wat is het koud,” mopperde Ronald toen we op maandag 09 december in de pauze even opliepen. Patrick en ik trokken de neus op voor het watje. De temperatuur was -/- 3º met ’n matig oostenwindje.
Vroeger, zo’n 30 jaar geleden, toen ik nog jong was, tóen had je pas winters.
Maanden aan een stuk met temperaturen van -/- 15º, met ’n snijdende oostenwind, die van die fijne sneeuw in je gezicht joeg, als je zo’n twaalf kilo-meter op de fiets naar school moest. En áltijd had je wind tegen. En áltijd moest je onderweg plassen. Je stelde ’t zo lang mogelijk uit, maar op ’n gegeven moment móest je gewoon afstappen, al was de verleiding groot om ’t gewoon te laten lopen. Da’s toch effe lekker warm. Je moest je van de fiets laten vallen, want je zat ingepakt als ‘n mummie; deed je handschoenen uit; trok je regenbroek naar beneden; ontknoopte met ijskoude vingers de gulp van je stugge Manchester broek en ging op zoek naar de gaten van je onderbroeken (’n lange van je vader en ’n semi korte van jezelf). Je had natuurlijk geen vork of coctailprikkertje bij je om het verschrompelde garnaaltje naar buiten te wurmen. Een zalig gevoel gaf het als het vocht je lichaam verliet. ’n Straaltje van niks was ’t. Je deed ook geen moeite voor de laatste druppel. Zo snel mogelijk inpakken die handel. Bij het optrekken van je regenbroek voelde je pas dat je tegen de wind in had staan ijzelen. (Het was te koud om het wateren te noemen). Nou werden je benen en kont nóg zeiknat.
Nee, dát was pas afzien, vroeger, toen ik nog jong was.
En wat denk je van zo’n poepdoos in de schuur??
Dat je ’s nachts wel drie keer uit bed moest omdat je diaree had. Geen tijd om je pantoffels aan te trekken; de trap af; zo’n twintig meter door sneeuw baggeren; de stuifsneeuw van de bril vegen, en dat alles in het donker. Maar je kende de gang naar de stoel blindelings en je won de race tegen de kak.
Nee, dát was pas afzien, vroeger, toen ik nog jong was.
Dat je moeder een baksteen op de kachel heet maakte, die in ’n krant wikkelde en ’n uur voor het slapen gaan op konthoogte in je bed legde. Heeeerrrrlijk! Maar dat je dan midden in nacht overeind schoot en je harsens stootte tegen de zolderbalk, omdat je met woelen die “kruik” uit bed had gestampt, zodat die met ’n rotklap op de planken vloer donderde, was minder heerlijk. Dan stak je je kop helemaal onder de dekens om er opnieuw warme lucht onder te blazen, maar die avond had je net twee keer snert opgeschept. Die tweestrijd van: blijf je eronder of toch maar niet?
Nee, dát was pas afzien, vroeger, toen ik nog jong was.
Dat je met je grote blote poten op het kouwe zeil stapte nadat je moeder je tien keer had geroepen omdat de eitjes, die ze aan het bakken was, langzaam op kooltjes (eierkooltjes) begonnen te lijken, en dat je beneden kwam en zag dat de pook stijf aan de kachel hing en het arme mens de tóó well-done kippenproducten pardoes op je schoot dropte, omdat ze je bord niet zag doordat haar bril met ijsbloemen was bedekt? Dat je je daarna nog moest wassen met ijskoud water, omdat we bij ons thuis nog nooit van ’n geiser hadden gehoord, laat staan dat we er een bezaten. Voor warm water moest er ’n pan op kachel worden gezet. Dat deed ons moeder ook wel, maar omdat je ’t verrekte om meteen op te staan als ze riep, was alles al verdampt. We hadden één kraan met koud stromend water, het andere water stroomde langs de halfsteense muren, maar bij strenge vorst werd het ’n solide ijslaagje, dat ’n mooie glans bracht op het matte bloemetjesbehang.
Nee, dát was pas afzien, vroeger, toen ik nog jong was.
Gelukkig is er veel veranderd.
De poepdoos is vervangen door het toilet, de meeste woningen hebben er zelfs twee en die zijn lekker centraal verwarmd.
De sluitspier is niet meer verkrampt door de kou, maar opent zich blij. Je hoeft bij diaree ook geen tientallen meters meer te klunen. Een beetje architect tekent de badkamer met ligbad, douche, bidet, wastafels en WC pal naast de slaapkamer, dus je hebt zelfs nog de tijd om te kiezen wáár je op gaat zitten. Overal stromend koud en warm water behalve langs de geïsoleerde muren. Mijn in-blauwe-overall-gestoken-zwartwerkende loodgieter liet zelfs de stortbak van de WC vullen met warm water, maar dat vond ik overdreven. Met op de slaapkamer geplaatste radiatoren kun je rustig drie keer snert opscheppen, want de neus kan boven het dubbelgevulde donsdekkie blijven.
En ’n steen verhitten om als kruik te fungeren? Mooi niet. ’n Waterbed wordt elektrisch verwarmd en anders is er altijd nog het elektrische deken. Koud zeil? Alleen als je er zelf voor gekozen hebt, maar dan kan de vloer waarop het ligt altijd nog verwarmd zijn.
’s Morgens de fiets onder ’n pak sneeuw uitgraven? Haha. Je start gewoon de auto, voorzien van ’n kachel met aanjager, die nog heter wordt dan de allesbrander waarmee men vroeger nauwelijks één kamer kon verwarmen. Binnen ’n mum van tijd zijn de ijsbloemen op ramen en buitenspiegels verwelkt. (ter info: deze alinea is niet van toepassing op míjn auto.)
Sinds alle huishoudens de beschikking hebben over aardgas en elektriciteit is het leven veel behaaglijker. Maar………………….Wat, als om een of andere reden de al-dan-niet-groene stroom uitvalt? Oei, dan heb je in de meeste gevallen ook geen verwarming en warm water meer, want de hoog-rendements-combiketel wordt elektrisch ontstoken. Daar sta je dan net onder de douche. Wat heb je aan de waterkoker? ’n Pan water op het elektrisch- of inductiefornuis? Niks van dit alles. Uitgeluxed ben je. Dan moet er weer hout gesprokkeld worden voor de open haard, die áls die al wil branden alleen je voorkant verwarmd. TV kijken is er niet bij en lezen bij kaarslicht is zó vermoeiend dat je maar naar bed gaat. Zonder je eerst te kunnen wassen natuurlijk, want bij strenge vorst bevriezen alle leidingen. Het waterbed is gevuld met ijs en biedt ook niet bepaald het alternatief voor ’n komische videofilm. Essent, Essent, blijf present ook nu je geprivatiseerd bent. Maar ik schets hier wel ’n doomscenario. Behalve dat van de week m’n auto niet wilde starten, en ik op de fiets naar Rosmalen moest heb ik tijdens de kou van de afgelopen dagen toch redelijk luxe geleefd. ‘t Witje is geen watje. Het wordt toch ook lang niet zo koud als vroeger, zo’n dertig jaar geleden, toen ík jong was. Toen was ’t tenminste de héle winter winter.
“IJsvrij willen wij, anders staken wij,” zongen we op de Mulo. En dat kregen we nog ook soms.
Ons klimaat leent zich niet meer voor ’n Elfstedentocht. Ja, misschien dat ie over ’n paar jaar gezwommen wordt.
Alles is veranderd. Alleen m’n verschrompeld garnaaltje, dat heb ik nog.
Aar die Dabbeljoe.